Massaal vallen waterdruppels in de vijver van het park. Het is een eindeloze straal die uit de fontein ontspringt. De herfstzon wint maar net haar duel met de wolken en schenkt haar zachte laatste warmte.
Ik reminisceer onbewust over een kabbelend bergriviertje dat onvermoeid blijft stromen en terwijl de vallende druppels vervagen tot een witte ruis hoor ik steeds minder randgeluiden.
De spanning die me nu al geruime tijd domineert verdwijnt kort naar de achtergrond. Alleen het geluid van watervogels komt af en toe boven de ruis uit. Het brengt me telkens terug naar het hier en nu, als een zacht wiegende schommelbeweging doorheen ruimte en tijd.
Ik sta op en begin te wandelen, merkbaar trager dan op de heenweg, alsof het jachtige even op pauze staat. Heb ik per ongeluk zonder het te beseffen gemediteerd te midden van het park?
De vertraging maakt plots ruimte voor een emotie die vaker wel dan niet wordt weggeduwd of wordt verdoofd. Even is er geen afleiding genoeg om mijn verdriet helemaal in het donker te zetten. Heel even zie ik wat ik al die tijd heb verborgen voor mezelf.
Ik stap wat sneller terwijl ik mijn telefoon in de hand neem.
Als een dief die zijn eigen huis berooft, vlucht ik weg.
